Methodologie van het onderwijstoezicht
In de literatuur over toezicht wordt doorgaans een definitie gehanteerd die steeds ongeveer als volgt luidt (zie bijv. Algemene Rekenkamer, 2002; Janssens, 2005; Robben, 2010; De Winter, 2010 en Mertens, 2011): Toezicht betreft het verzamelen van informatie over de vraag of een zaak of handeling aan de daaraan gestelde eisen voldoet, het vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.
Ook internationaal is er overeenstemming over de definitie van toezicht. Wilcox (2000, p.18) definieert in UNESCO-verband toezicht als:
‘The systematic collection and interpretation of evidence leading (…..) to a judgment of value with a view to action.’ De Worldbank (2010) omschrijft toezicht als ‘the regular/periodic oversight of individuals or entities, which uses the results of evaluation (and sometimes inspection) to inform and direct action of those supervised’.
De kern van de werkwijze van toezicht is de drieslag: informatie verzamelen, oordelen en interveniëren. Om effectief te kunnen interveniëren moet de te verzamelen informatie antwoord kunnen geven op de vraag of en welke interventie nodig is en daarvoor zijn valide criteria en gefundeerde oordelen nodig. Het zal niemand verbazen dat er regels en principes aan dit proces verbonden zijn en dat het op een te verantwoorden wijze dient te verlopen. Er ligt dus een methodologie aan te grondslag.
De inhoud van het begrip methodologie is eenduidig noch onomstreden. Oorspronkelijk was met name in de Angel-Saksische landen, waar men doorgaans spreekt van ‘research methodology’, het vak breed gedefinieerd en omvatte dit het hele domein van reflectie over, methoden voor en beoordeling van wetenschappelijk onderzoek. Dit laatste met inbegrip van een wetenschapsfilosofische reflectie op praktijken en resultaten van wetenschapsbeoefening. In Nederland wordt het vak al decennia lang ‘Methoden en Technieken van Onderzoek’ genoemd, en heeft het zoals de titel al aangeeft een aanzienlijk smallere betekenis. Een van de belangrijkste vragen die men op dit gebied kan stellen, is of deze zich bekent tot de smalle of de brede opvatting van methodologie. Om deze vraag te beantwoorden moeten we terug willen gaan in de historie, naar de zeventiende eeuwse Franse filosoof René Descartes (Verschuuren, 2002). Hij publiceerde in 1637 zijn meest beroemde werk ‘Discours de la méthode, pour bien conduire sa raison, et chercher la vérité dans les sciences’. Vertaald in het Nederlands; discussie over de methode, om het verstand in goede banen te geleiden, en de waarheid te zoeken in de wetenschap. Ook Nederlands meest bekende methodoloog, Adriaan de Groot, geeft zijn klassieke werk over methodologie als ondertitel mee ‘grondslagen van onderzoek en denken in de gedragswetenschappen’ (cursivering van de auteurs) (De Groot, 1961).
Als een der eersten was Descartes niet alleen bezig met het verkennen van de ons omringende werkelijkheid. Hij verdiepte zich bovendien in de vraag waar men bij deze zoektocht op moet letten, welke wegen moeten worden bewandeld en hoe de vele valkuilen die men op zijn zoektochten naar ware kennis kan tegenkomen, kunnen worden vermeden. Het is de kern van de methodologie in de brede: ‘weg waarlangs’ (men tot adequate en bruikbare kennis kan komen).
Afhankelijk van datgene wat men wil bereiken zijn er diverse soorten methodologie. De meest gangbare vorm is de onderzoeksmethodologie, waar de vraag wordt beantwoord hoe we kunnen komen tot geldige en bruikbare kennis via empirisch onderzoek. Daarnaast is er de interventiemethodologie, die zich bezighoudt met het formuleren van richtlijnen voor het handelend ingrijpen in de bestaande werkelijkheid en ontwerpmethodologie die regels en procedures opstelt die zijn gericht op het creëren van nieuwe materiële of immateriële zaken (Verschuuren, 2002).
Ofschoon toezicht geen wetenschap is, is de werkwijze wel gebaseerd op de principes van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, nl. dat de gegevensverzameling en de oordeelsvorming objectief, betrouwbaar en valide moeten zijn. Daarmee is toezicht te beschouwen als een vorm van systematisch empirisch onderzoek dat zich onderscheidt van andere vormen van onderzoek, zoals bijvoorbeeld fundamenteel wetenschappelijk onderzoek dat vooral de theorievorming dient. Cronbach & Suppes (1969) spreken in dit verband van ‘disciplined inquiry’; een vorm van professioneel speurwerk waarbij sprake is van regelgeleide methoden & technieken om kennis te verzamelen, zoals bijvoorbeeld toegepast in de journalistiek, het recherchewerk, de rechtspraak en in het sociaal-wetenschappelijk onderzoek. De geestelijke vaders van het begrip disciplined inquiry, Cronbach & Suppes (1969, p. 15 e.v.), merken hierover op (zie ook Shulman, 1997) :
“Disciplined inquiry has a quality that distinguishes it from other sources of opinion and belief. The disciplined inquiry is conducted and reported in such a way that the argument can be painstakingly examined. The report does not depend for its appeal on the eloquence of the writer or on any surface plausibility. The argument is not justified by anecdotes or casually assembled fragments of evidence. Scholars in each field have developed traditional questions that serve as touchstones to separate sound argument from incomplete or questionable argument.”
Het kenmerk van ‘disciplined inquiry’ is dat er tijdens de gegevensverzameling en het daarop volgende redeneerproces controles zijn ingebouwd om geen foute of discutabele conclusies te trekken. Als er voor bepaalde fouten niet kan worden gecorrigeerd dan worden ze expliciet gemaakt door de gevolgen ervan voor de conclusies in beschouwing te nemen “…..But…fundamental to disciplined inquiry is its central attitude, which places a premium on objectivity and evidential test.” (Cronbach & Suppes, 1969, p. 18).
Het moge duidelijk zijn dat toezicht geen wetenschappelijk onderzoek is maar wel een activiteit die volgens regels en principes onderzoek dient te verlopen. Deze vertonen in hoge mate overeenkomst met de regels en principes uit het sociaal-wetenschappelijk onderzoek.