In het actieplan Basis voor presteren heeft de toenmalige minister van OCW aangekondigd in het primair onderwijs in het schooljaar 2011-2012 te starten met een pilot Leerwinst en Toegevoegde Waarde. Hierin worden de verschillende aspecten en werkwijzen voor het bepalen van leerwinst van leerlingen en toegevoegde waarde van scholen uitgewerkt en beproefd. De pilot bestaat uit een samenwerking tussen onderwijspraktijk, wetenschap, de Inspectie van het Onderwijs en het Ministerie van OCW en liep van 2011 tot en met 2013.
De Eindrapportage werd op 7 maart 2014 met een aanbiedingsbrief aan beide kamers aangeboden.
Het gebruik van leerwinst en toegevoegde waarde in het onderwijs is niet onomstreden. Er is kritiek, maar er zijn ook toepassingen, zoals bijvoorbeeld door RTLNieuws.
De belangstelling voor leerwinst en toegevoegde waarde komt mede voort uit de nodige onvrede over de wijze waarop de leerprestaties van basisscholen worden betrokken in de beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs. De gangbare praktijk is dat vooral eindtoetsen afgenomen in groep 8 de basis vormen voor het beoordelen van de opbrengsten. Ondanks de correctie voor leerlinggewichten wordt de opbrengstbeoordeling op basis van eindtoetsgegevens, zoals toegepast door de onderwijsinspectie, door velen als problematisch beschouwd. Deze oneerlijkheid wordt in de hand gewerkt doordat de invloed van de school op de leerprestaties onvoldoende zichtbaar wordt. Omdat de prestaties op de eindtoetsen van individuele scholen, hoewel hiervoor wordt gecorrigeerd, tegen een landelijk gemiddelde afgezet worden, voelen scholen met veel zorgleerlingen en veel leerlingen met taal- en ontwikkelingsachterstanden zich benadeeld. Er wordt geen rekening gehouden met de beginsituatie van hun leerlingen en met de inspanning van de school om leerlingen zo goed mogelijk te laten presteren. Scholen met een meer bevoorrechte populatie scoren vaker hoger dan gelijkwaardige scholen met een minder bevoorrechte schoolbevolking.
Definities
Leerwinst en toegevoegde waarde zijn begrippen die in het onderwijs geen eenduidige betekenis hebben. Leerwinst wordt in het rapport gedefinieerd als de vergelijking van twee toetsprestaties op twee verschillende momenten waarbij een verschil gezien wordt als positieve of negatieve ‘leerwinst’. De leerwinst kan bijvoorbeeld elk leerjaar gemeten worden of alleen door middel van de afname van een begin- en een eindtoets.
Onder toegevoegde waarde wordt verstaan de bijdrage die de school levert aan de leerwinst van alle leerlingen. De invloed van de school wordt statistisch berekend door rekening te houden met de verschillende factoren die de leerwinst kunnen hebben beïnvloed, maar die buiten de invloedssfeer van de school liggen. Zo’n factor is bijvoorbeeld de samenstelling van de schoolbevolking: etniciteit, geslacht, socio-economische status en type zorgleerlingen. Door de leerwinst te corrigeren voor niet-schoolse factoren wordt het effect van de school zichtbaar. Maar omdat we niet weten welke specifieke schoolfactoren dit effect hebben veroorzaakt, is de toegevoegde waarde te beschouwen als een indicatie van de invloed die scholen hebben op de prestaties van hun leerlingen.
Twee Doelen
Er zijn twee doelen die met leerwinst en toegevoegde waarde worden nagestreefd. Dat is in de eerste plaats dat ze een rol gaan spelen in het opbrengstgericht werken. Dit doel wordt in het voorliggende rapport omschreven als leerwinst en toegevoegde waarde in schoolverbeteringsperspectief. Hieronder wordt verstaan dat leerwinst en toegevoegde waarde gebruikt kunnen worden voor zowel de afstemming van het onderwijs op de leerlingen als voor het beoordelen van de leerprestaties door de school zelf in het kader van de kwaliteitszorg.
Het tweede doel van leerwinst en toegevoegde waarde is dat deze betrokken kunnen worden in de verantwoording over de leerprestaties door de scholen aan de ouders en aan de Inspectie van het Onderwijs. De inspectie op haar beurt kan leerwinst en toegevoegde waarde betrekken in de beoordeling van de leerprestaties van scholen. Omdat hier rekenschap en openbaarmaking een belangrijke rol spelen, wordt dit doel in dit rapport omschreven als leerwinst en toegevoegde waarde in accountabilityperspectief.
Conclusies
Uit de pilot is gebleken dat, vanuit het schoolverbeteringsperspectief gezien, maten voor leerwinst en toegevoegde waarde een waardevolle bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van het opbrengstgericht werken in scholen en aan de beoordeling van hun eigen leerprestaties. De groei van de prestaties van alle leerlingen is nauwkeuriger te bepalen en te beoordelen. Ook kunnen scholen hun leerwinst vergelijken met die van andere scholen, waardoor een nieuw referentiepunt beschikbaar komt op basis waarvan binnen het systeem voor kwaliteitszorg conclusies getrokken kunnen worden over de organisatie en inrichting van het onderwijs.
Leerwinst
Ook is gebleken dat de bestaande toets- en administratiesystemen die op scholen in gebruik zijn, geschikt gemaakt kunnen worden om de leerwinst op leerling-, groeps- en schoolniveau te bepalen. Ook is het mogelijk de gemiddelde leerwinst van een school te vergelijken met de gemiddelde leerwinst van andere scholen. Daarvoor moeten wel een aantal technische maatregelen getroffen worden door de aanbieders van toets- en schoolinformatiesystemen, zoals het beschikbaar stellen van normgegevens en de mogelijkheid om op flexibele wijze cohorten samen te stellen waarvoor de leerwinst berekend kan worden. Ook moeten op schoolniveau afspraken gemaakt worden over het gebruik van toetsen en de invoer van toetsgegevens om tot bruikbare leerlingbestanden te komen op basis waarvan de leerwinst kan worden bepaald.
Toegevoegde waarde
De pilot heeft ook laten zien dat het mogelijk is om de toegevoegde waarde van scholen te schatten op basis van leerwinstgegevens die gecorrigeerd worden voor relevante niet-schoolse factoren. De bepaling van toegevoegde waarde is echter nog te complex om deze in bestaande toets- en schoolinformatiesystemen toe te passen. In de pilot zijn twee modellen ontwikkeld die van elkaar verschillen in het aantal toetsmomenten dat in het model wordt opgenomen en daardoor ook in hun gebruiksmogelijkheden.
Het vaardigheidsverschil-model is gebaseerd op de vaardigheidsscores op twee LVS-toetsen uit hetzelfde leerstofgebied die als begin- en eindmeting dienst doen. Met dit model zou de toegevoegde waarde geschat kunnen worden over een langere onderwijsperiode waarbij slechts gebruik wordt gemaakt van gegevens van twee toetsmomenten, bijvoorbeeld met als beginmeting groep 3 en als eindmeting groep 8. Technisch gezien is zo’n vergelijking mogelijk, maar de vraag is echter of dit tot een betekenisvolle interpretatie van toegevoegde waarde leidt. Dit geldt met name als dit model door scholen gebruikt wordt voor opbrengstgericht werken.
Het vaardigheidsgroei-model is gebaseerd op vaardigheidsscores van meer toetsmomenten uit hetzelfde leerstofgebied. In het geval een school voor alle leerstofgebieden halfjaarlijks alle LVS-toetsen afneemt, kan op deze wijze voor elk leerstofgebied de toegevoegde waarde over nagenoeg alle tussenliggende leerjaren uit de hele basisschoolperiode worden bepaald.
Ofschoon de scholen de uitkomsten van beide modellen op hun waarde weten te schatten, gaat de voorkeur uit naar het vaardigheidsgroei-model. Dat model biedt zowel de mogelijkheid om terug te kijken naar de geleverde toegevoegde waarde, als vooruit te kijken naar de mogelijke ontwikkeling van de toegevoegde waarde. Dit model kan dus in dienst staan van zowel het schoolverbeterings- als het accountabilityperspectief.
Betere beoordeling van opbrengsten
Leerwinst en toegevoegde waarde zijn niet alleen een waardevolle aanvulling op de beoordeling van de opbrengsten door de scholen zelf, maar kunnen ook een bijdrage leveren aan een betere beoordeling van de opbrengsten van scholen door de Inspectie van het Onderwijs. Op dit moment geschiedt die beoordeling vooral op basis van gecorrigeerde schoolgemiddelden op eindtoetsen. Omdat deze vorm van beoordeling is gebaseerd op de leerprestaties van één groep leerlingen wordt deze in de literatuur ook wel statusmeting of ’test score snapshot’ genoemd. Deze hebben één belangrijke tekortkoming: er wordt geen rekening gehouden met de beginsituatie van leerlingen en ook niet met de inspanning van de school om leerlingen zo goed mogelijk te laten presteren. De ene school krijgt nu eenmaal leerlingen die een hoger initieel niveau hebben of van wie de ouders meer mogelijkheden hebben om de schoolloopbaan van de leerlingen te stimuleren, dan de andere school. Dat zijn factoren waarop scholen geen invloed hebben.
Maten voor leerwinst bieden de mogelijkheid bij de beoordeling van de leerprestaties van scholen rekening te houden met de uitgangssituatie en met prestatiegroei van hun leerlingen ongeacht hun uitgangssituatie, prestatieniveau of hun achtergronden. Ook voor hoogbegaafden, zorgleerlingen en leerlingen met taal- en ontwikkelingsachterstanden kan hun leerwinst zichtbaar worden gemaakt.
Toegevoegde waarde-schattingen bieden vervolgens de mogelijkheid de bijdrage van de school aan die leerwinst in beeld te brengen door te corrigeren voor niet-schoolse factoren. Door hiervoor te corrigeren wordt dat deel van de prestatie transparant dat kan worden toegeschreven aan de school en niet aan de kenmerken van de leerlingen.
Door de prestaties van een school op een eindtoets te combineren met de leerwinst of toegevoegde waarde, ontstaat een genuanceerder beeld van de leeropbrengsten. Bij een school die de norm voor de eindopbrengsten niet haalt, kan toch blijken dat de leerlingen voldoende geleerd hebben door de inspanningen van de school. Ook het tegenovergestelde kan blijken. Ondanks voldoende eindopbrengsten, waarschijnlijk te danken aan het hoge instroomniveau van de leerlingen, kan blijken dat de school daaraan onvoldoende aan heeft bijgedragen.
Op 11 december 2013 vond de eindbijeenkomst van de pilot plaats met de 45 deelnemende scholen en staatssecretaris Dekker. De presentatie die ik daarvoor gebruikte vindt u hieronder.
[prezi id=’_7kbtb3rvbe4′]
Een reactie van de staatssecretaris op de conclusies en bevindingen van het eindrapport is te vinden in zijn brief aan de Tweede Kamer Nut en waarde van toetsing in het funderend onderwijs